De
eerste druk van het boek Dijkstra was nauwelijks een feit of wij kwamen
met Ria Dijkstra in een kringloopwinkel in Baarn een facsimile tegen van
een uitvoerig artikel over de
provincie Friesland in de jaargang van
1883 van
De Aarde en haar Volken. De Aarde en haar Volken is een geïllustreerd
weekblad met wetenschappelijke en culturele reisverslagen, dat uitkwam
van 1865 tot 1940 in losse wekelijkse en maandelijkse afleveringen met
verslagen van reizigers en avontuurlijke wetenschappers, die per jaar
konden worden gebundeld tot naslagwerken. In dit boekvullende artikel is
ook aandacht voor de kustgemeente en streek Het Bildt.
Behalve
voor
het op de achterzijde van het boek genoemde
Friese dorp Hijum,
is er in het boek
Dijkstra ook aandacht voor deze streek.
Het 76 lange pagina’s tellende informatieve artikel is opgenomen in
het boek
Friesland in Grootvaders Tijd uit 1966, samengesteld door S.J. van der Molen (helaas
zonder plaatsnamenindex). De schrijver van het artikel is
‘ongenoemd’.
Woorden
en schrijfwijzen uit dit artikel zijn onveranderd weergegeven.

“... Even voorbij Stiens slaan wij linksaf en rijden op den ouden
Zwettedijk aan, naar het Bildt. Dit Bildt is zeker een van de
merkwaardige streken van Friesland. Waar zich thans, zoo ver het oog
reikt, de vruchtbare akkers uitstrekken, klotsten weleer de golven van
de Middelzee, die hier met een breeden mond in de Noordzee uitliep.
Natuurlijk behield deze uitmonding nog het langst hare oude gedaante,
ook nadat het dieper landwaarts gelegen gedeelte van de Middelzee reeds
was aangeslibt en ingedijkt. Tot in het begin van de zestiende eeuw
bestond de bodem van het tegenwoordige Bildt nog uit onbedijkte slikken
en schorren, die bij iederen hoogen vloed werden overstroomd. Intusschen
was de aanslibbing toch zoo ver gevorderd, dat die schorren rijp waren
voor indijking. Reeds hertog Albrecht van Saksen had het plan opgevat om
daartoe over te gaan, doch onder zijn zoon George kreeg de zaak eerst
haar beslag. De hertog verpachtte deze gronden, die als aanslibbingen
tot het vorstelijk domein werden gerekend, aan vier hollandsche edelen.
Thomas Beukelaer en de drie gebroeders Van Wijngaerden, onder voorwaarde
dat zij de schorren zouden indijken en de noodige vaarten en wegen
aanleggen. In 1505 werd met het werk aangevangen en drie jaren later was
de polder, het tegenwoordige Oudt-Bildt, ingedijkt.
De bevolking van dezen nieuwen polder bestond echter niet uit Friezen
uit de omliggende grietenijen, maar uit hollandsche kolonisten, die uit
Noordholland, bepaaldelijk uit de landstreek nabij Medemblik, waren
overgekomen. Deze vreemde oorsprong van de Bildtbewoners is nog heden
ten dage kenbaar in hunne spraak en in zekere eigenaardigheden in
karakter en levenswijze, waardoor zij zich van de overige Friezen
onderscheiden. Zij dragen er zekeren roem op, dat zij van hollandsche
afstamming zijn; men vindt hier nog enkele families, wier stamboom
opklimt tot de eerste kolonisten van de pas aan de golven ontwoekerde
streek. Tot het behoud van die eigenaardigheden heeft zeker ook
bijgedragen de afgezonderde ligging van den nieuwen polder, aan den
noordwestelijken hoek der provincie, en de omstandigheid dat het Bildt,
tot 1579, bijna een geheel zelfstandige kolonie was, die weinig met het
overige Friesland gemeen had.
Inmiddels ging de aanslibbing buiten den in de jaren 1505 tot 1508
gelegden dijk – tegenwoordig de Oude Bildtdijk – steeds voort; in
1600 werd het Nieuwe-Bildt ingedijkt; in 1715 en in 1754 werden wederom
aangeslibte schorren in polders herschapen; en buiten den tegenwoordigen
zeedijk strekt zich thans weer eene breede strook buitengrond, de
Bildtsche Pollen, uit, die welhaast voor indijking rijp zal zijn. In
1752 werden de domaniale gronden in het Bildt, tegen den penning
twintig, aan de toenmalige pachters verkocht, onder voorwaarde dat zij
de dijken en wegen, de kerken, torens, scholen, schoolmeesterswoningen
enz., zouden onderhouden en ook in den nood der armen voorzien. De
grondeigenaars maakten omtrent dit alles met onderling goedvinden de
noodige regelingen, en het Bildt bleef tot in het midden van deze
negentiende eeuw eene mate van zelfstandigheid behouden, die andere
gemeenten sinds lang verloren hadden. Aan die zelfstandigheid werd na
1848 een einde gemaakt: voor het Bildt moesten voortaan dezelfde regelen
gelden als voor iedere andere gemeente in Nederland. Historische
rechten, oude overeenkomsten, eigen inzettingen, met bijzondere
toestanden en eigenaardige verhoudingen in verband, moesten verdwijnen,
met dat gevolg, dat er eene verwarring ontstond, waarvan het einde nog
niet te voorzien is. Reeds sedert tal van jaren worden de traktementen
der predikanten niet meer uitbetaald, blijven de predikantsplaatsen
onvervuld en worden de kerken en pastorieën niet meer onderhouden. Over
de vraag, ten wiens kosten deze uitgaven moeten komen, zijn natuurlijk
riemen papier volgeschreven, zijn procedures gevoerd, heeft men
onderling op het hevigst getwist: maar de beruchte Bildtsche kwestie is
nog altijd onopgelost en blijft op allerlei wijze en in allerlei
betrekkingen haar verderfelijken invloed uitoefenen.
Aan den lijnrechten weg, die het geheele Oud-Bildt in de lengte
doorsnijdt, liggen drie aanzienlijke dorpen, wier namen nog duidelijk op
den oorsprong der eerste
nederzetting wijzen: Lieve-Vrouwe-Parochie, Sint-Anna-Parochie en
Sint-Jacobi-Parochie. Deze dorpen, met hunne nette woningen, vaak door
tuinen omgeven, maken een aangenamen indruk; pijnlijk steekt daarbij af
het slordig en verwaarloosd voorkomen van de kerken der Hervormden, en
de overdreven weelde, ook hier aan schoolgebouwen verspild, is wel het
minst geschikt om ons over dezen treurigen staat van zaken te troosten.
Bijzondere merkwaardigheden vindt ge in geen dezer drie dorpen; vergeten
wij echter niet dat de kerk van Sint-Anna-Parochie den grafkelder van
een tak der familie Van Haren bevat, in wier geslacht de waardigheid van
grietman van het Bildt erfelijk was; en dat daar in het kerkeboek de
volgende aanteekening te lezen is: “Ao 1634, den 22 Junii, syn in ’t
houwelyck bevestiget Rembrant Hermens van Rhijn, tot Amsterdam woonende,
ende Saskia Van Ulenborgh, nu tot Franeker woonachtich.”.
Maar wat u op dien rit, ook al zijt ge ten eenenmale een vreemdeling op
het gebied van landbouw, in die mate zelfs, dat ge, tot verbazing en
stille ergernis van uw gidsen en voerlieden de verschillende gewassen
niet van elkander onderscheiden en met de juiste namen noemen kunt; wat
u toch op dien rit door het Bildt treft, dat is de, bijna zou ik zeggen
overstelpende vruchtbaarheid van den kleigrond in dit polderland.
Waarheen ge ook de oogen wendt, overal de prachtigste wei- en vooral
bouwlanden, waarop graan, aardappels, vlas en klaver geteeld worden. De
boerderijen, die ge hetzij langs den weg, hetzij in de verte langs en op
den Ouden-Bildtdijk ziet liggen, dragen er dan ook in voorkomen en
inrichting wel de bewijzen van, dat het hier voor de landbouwers eene
gezegende streek is, althans voor hen, die op hunne eigene boerderijen
gezeten zijn. Zulk eene boerderij, waartoe dikwijls vijftig tot zestig
bunders land behooren, is bijkans een kleine staat op zichzelf, en was
dit vroeger nog meer, toen de dienstboden en arbeiders bijna zonder
uitzondering, hetzij als ongehuwden tot het gezin van den boer
behoorden, hetzij als gehuwden in van hem gehuurde woningen gevestigd
waren. In den laatsten tijd is hierin eene verandering gekomen, die
onder geen enkele opzicht eene verbetering is te noemen: de gehuurde
dienstboden en vaste arbeiders worden namelijk al meer en meer vervangen
door zoogenoemde losse arbeiders, die als vrijgezellen op zich zelven
leven en tusschen wie en hun meester geene andere betrekking bestaat dan
die zoo juist wordt weergegeven door de zuiver moderne, in den grond
verfoeilijke uitdrukkingen van werkgevers en werknemers. Misschien is er
niets wat zoozeer de maatschappelijke ontbinding en verwildering in de
hand werkt, als juist dit verbreken van den in het wezen der zaak
zedelijken, hiërarchischen band, die weleer den meester en zijne
onderhoorigen, leden zijns gezins, den patroon en zijne gezellen,
vereenigde, en het in de plaats daarvan treden van eene relatie van
louter huur en verhuur, het verrichten van eene zekere hoeveelheid
arbeid tegen een zeker loon, waarmede dan verder alles ophoudt. Doch het
is hier niet de plaats om over dit diep ingrijpend kwaad, waarmede
zoveel samenhangt uit te weiden.
Het laatste dorp van het Bildt, Sint-Jacobi-Parochie, waar de oude bildtsche type het langst en het zuiverst bewaard bleef, ligt achter
ons. Wij kunnen den straatweg vervolgen tot waar hij ons op den dijk en
aan den oever der zee zou brengen; maar er is niets wat daartoe uitlokt.
Ware het Palmzondag, dan zouden wij het zeker niet mogen nalaten, want
dan wordt er op dien dijk eene soort van kermis, Sloffermet geheeten,
gehouden, waarbij het zoogenoemde
tippen, een bij de bildtsche jeugd zeer geliefd spel, niet ontbreekt. Dit tippen is een
soort van balslaan. Op een eenigszins hellend houten blok wordt een bal
geplaatst en met natte klei bevestigd. De spelers plaatsen zich op een
bepaalde afstand van het blok, en werpen met knuppels, tippetstokken,
naar den bal, tot eindelijk een worp treft en de bal zoo ver mogelijk
wegvliegt. Hij wiens bal het verst van het blok neervalt, is winner.
Daar er thans op den dijk niets te zien is, slaan wij bij
Sint-Jacobi-Parochie een zijweg in, die ons in korten tijd buiten de
grenzen van het Bildt, in de gemeente – och laat ons maar liever
zeggen, de grietenij – Menaldumadeel brengt.”.
In deze beschrijving wordt niet gesproken over de fruitteelt.
Onderstaande is overgenomen van de website landschapsgeschiedenis.nl
over fruitteelt in Het Bildt.

Het Bildt is van
oudsher de belangrijkste akkerbouwstreek van Friesland. Toch werd hier
ook al sinds de 17e eeuw fruit geteeld op de vruchtbare kleigronden. Op
kleinschalige wijze werden door gardeniers (groente en- of fruitkwekers)
appels, peren en bessen gekweekt. In de 18e eeuw werden bij Sint
Annaparochie en Vrouwenparochie grotere kwekerijen gevestigd. Om de
boomgaarden tegen de zeewind te beschermen werden windsingels van bomen
aangelegd. Ook werd de grond intensiever benut, door onderteelt met
kleinfruit zoals bessen. Bekend werd een eigen ras, de Sint Anna’s
Korfke Bes. Tweehonderd jaar lang was Sint Annaparochie de fruitplaats
van Friesland. Het meeste fruit ging naar de veilingen van Leeuwarden,
Harlingen en Berlikum. Er kwam een vruchtenjamfabriek. Tot na de Tweede
Wereldoorlog waren in de plaats ook een fruitvakschool en een proeftuin
van de Stichting Proeftuinbedrijf voor de Kleibouwstreek aanwezig. Toen
was de fruitteelt al in verval geraakt. Voor 1940 waren nog slechts
enkele kwekers actief en anno 2012 zelfs nog maar één. Vooral ten
oosten van Sint Annaparochie werden de boomgaarden gerooid, al is er nog
wel een aantal windsingels behouden. Ook ten behoeve van een
nieuwbouwwijk (de smotsbuurt, van appelmoes) en een sportcomplex
verdwenen boomgaarden.
Opmerkelijk genoeg kende Sint Jacobiparochie
een omgekeerde ontwikkeling. Hier werd voor 1940 fruit vooral voor eigen
behoefte gekweekt. Nu kwamen in het dorp enkele fruitbedrijven, die door
middel van een proefboerderij geschikte fruitrassen testten. Ook hier
keerde het tij. In 1995 waren er nog drie bedrijven over in Sint
Jacobiparochie. Heden ten dage zijn er in Het Bildt maar twee
overgebleven, een in Sint Jacobiparochie en een in Sint Annaparochie. De
boomgaarden en windsingels maakten plaats voor akkerbouw.
De
eerste druk arriveerde 's avonds op 3 december 2014 
De
in het boek Dijkstra op pagina 112 genoemde Waling Gerrits
Dijkstra wordt genoemd in een artikel in het geïllustreerd
weekblad Fen Fryske Groun van 9 mei 1930. "In overoude
tijden hadden twee zusters het plan opgevat om op de plaats
waarvan wij hier de bekende toren in beeld brengen, een dorp te
doen bouwen, doch konden het niet eens worden, waar en hoe de
huizen zouden staan. Ten einde raad besloten zij den toren te
beklimmen en van uit de hoogte appels op den grond te gooien. Op
iedere plaats zoo verhaalt Waling Dijkstra, waar een appel was
gevallen, werd toen een huis gebouwd en de schrijver wil
hiermede de verwarde bouworde van het dorpje Deinum
verklaren." Ruim 16 jaar na zijn dood worden zijn
volksverhalen nog doorgegeven alsof hij ze de dag ervoor heeft
verteld. Deinum ligt ongeveer 15 kilometer van Hijum.
|

Het
in het boek Dijkstra op pagina 75 genoemde Hotel-Café-Restaurant
Rijkckaertz, Zwaanstraat 26-28 in Wijk aan Zee (periode 22
augustus tot en met 30 december 1929), is het witte gebouwtje
links van de toren.
|

Boekenlunch
11 december 2014 
Op
17 december 2014 en 8 januari 2015 zijn herziene versies naar de
uitgeverij gestuurd, waarin ook het artikel over de provincie
Friesland uit de Aarde en haar Volken van 1883 deels is
opgenomen. Het boek bevat thans 152 pagina's met 34
familiefoto's en 35 afbeeldingen. Via de link bovenaan wordt de
laatste versie besteld.
|
William
G. Dijkstra 5 september 1938 - 21 december 2014
|